Psalmen 141:1 Heer, ik roep tot U: haast u tot mij; luister naar mijn stem, wanneer ik roep tot u. 141:2 Laat mijn gebed als reukwerk voor uw aangezicht worden gebracht; en het opheffen van mijn handen als avondoffer. 141:3 Zet een wacht, o HERE, voor mijn mond; houd de deur van mijn lippen. 141:4 Neig mijn hart niet tot enig kwaad, om slechte werken mee te doen mannen die ongerechtigheid bedrijven: en laat mij niet eten van hun lekkernijen. 141:5 Laat de rechtvaardige mij slaan; het zal een vriendelijkheid zijn: en laat hem bestraffen mij; het zal een uitstekende olie zijn, die mijn hoofd niet zal breken: voorlopig mijn gebed zal ook zijn in hun rampspoed. 141:6 Wanneer hun rechters omvergeworpen worden in steenachtige plaatsen, zullen zij naar mij luisteren woorden; want ze zijn zoet. 141:7 Onze beenderen zijn verstrooid bij de mond van het graf, zoals wanneer iemand snijdt en klieft hout op de aarde. 141:8 Maar mijn ogen zijn op U, o GOD, de Heer, op U vertrouw ik; vertrekken niet mijn ziel berooid. 141:9 Houd mij van de strikken die zij voor mij hebben gelegd, en de gins van de werkers van ongerechtigheid. 141:10 Laat de goddelozen in hun eigen netten vallen, terwijl ik ontkom.