Psalmen 53:1 De dwaas heeft in zijn hart gezegd: Er is geen God. Corrupt zijn ze, en hebben gruwelijke ongerechtigheid gedaan: er is niemand die goed doet. 53:2 Aloha keek vanuit de hemel neer op de mensenkinderen om te zien of ze daar waren waren er die het begrepen, die God zochten. 53:3 Ieder van hen is teruggegaan: zij zijn allemaal vuil geworden; daar is niemand die goed doet, nee, niet één. 53:4 Hebben de werkers der ongerechtigheid geen kennis? die mijn volk opeten zoals zij brood eten: zij hebben God niet aangeroepen. 53:5 Daar waren zij in grote angst, waar geen angst was, want God heeft verstrooid de beenderen desgenen, die tegen u legert: gij hebt ze aangedaan schande, omdat God hen veracht heeft. 53:6 Oh, dat de redding van Israël uit Sion kwam! Wanneer God brengt terug de gevangenschap van zijn volk, Jakob zal zich verheugen, en Israël zal wees blij.