Nahum 2:1 Hij die in stukken slaat, komt voor uw aangezicht op: bewaar de munitie, let op de weg, maak uw lendenen sterk, versterk uw kracht machtig. 2:2 Want de HEERE heeft de voortreffelijkheid van Jakob verworpen, gelijk de voortreffelijkheid van Israël: want de leeglopers hebben ze leeggemaakt en hun wijnstok beschadigd takken. 2:3 Het schild van zijn helden is rood gemaakt, de dappere mannen zijn binnen scharlaken: de strijdwagens zullen op zijn dag met brandende fakkels zijn voorbereiding, en de dennenbomen zullen vreselijk geschud worden. 2:4 De strijdwagens zullen woeden in de straten, zij zullen er één tegen vechten een ander op de brede wegen: ze zullen lijken op fakkels, ze zullen rennen zoals de bliksem. 2:5 Hij zal zijn waardigen verhalen; zij zullen struikelen in hun wandel; zij zal zich haasten naar de muur daarvan, en de verdediging zal worden voorbereid. 2:6 De poorten der rivieren zullen geopend worden, en het paleis zal open zijn opgelost. 2:7 En Huzzab zal als gevangene worden weggevoerd, zij zal worden opgevoed, en haar dienstmeisjes zullen haar leiden als met de stem van duiven, taberend op hun borsten. 2:8 Maar Ninevé is vanouds als een waterplas: toch zullen zij vluchten. Sta, sta, zullen ze huilen; maar niemand zal achterom kijken. 2:9 Neem de buit van zilver, neem de buit van goud, want die is er niet einde van de winkel en glorie uit al het aangename meubilair. 2:10 Zij is ledig, en ledig, en woest; en het hart smelt, en de knieën sla samen, en er is veel pijn in alle lendenen en de gezichten van allemaal zwartheid verzamelen. 2:11 Waar is de verblijfplaats van de leeuwen en de voederplaats van de jongen leeuwen, waar de leeuw, zelfs de oude leeuw, liep, en de leeuwenwelp, en niemand maakte hen bang? 2:12 De leeuw verscheurde genoeg in stukken voor zijn welpen, en wurgde voor de zijne leeuwinnen, en vulde zijn holen met prooi, en zijn holen met ravijnen. 2:13 Zie, Ik ben tegen u, zegt de HERE der heerscharen, en Ik zal haar verbranden strijdwagens in de rook, en het zwaard zal uw jonge leeuwen verslinden; en ik zal uw prooi van de aarde uitroeien, en de stem van uw boden wordt niet meer gehoord.