Jona
2:1 Toen bad Jona tot de HERE, zijn God, vanuit de buik van de vis:
2:2 En zeide: Ik riep vanwege mijn benauwdheid tot de HEERE en tot hem
mij gehoord; uit de buik van de hel riep ik, en je hoorde mijn stem.
2:3 Want Gij hadt mij in de diepte geworpen, midden in de zeeën; en de
overstromingen omsingelden mij: al uw golven en uw golven gingen over mij heen.
2:4 Toen zei ik: Ik ben uit uw ogen verdreven; toch zal ik er opnieuw naar kijken
uw heilige tempel.
2:5 De wateren omringden mij tot aan de ziel: de diepte sloot mij
rondom was het onkruid om mijn hoofd gewikkeld.
2:6 Ik daalde af naar de bodem van de bergen; de aarde met haar tralies was
voor altijd over mij: toch hebt u mijn leven uit het verderf gehaald, O
HEER mijn God.
2:7 Toen mijn ziel in mij bezweek, dacht ik aan de Heer en mijn gebed kwam
in u, in uw heilige tempel.
2:8 Zij die leugenachtige ijdelheden in acht nemen, verzaken hun eigen barmhartigheid.
2:9 Maar ik zal u offeren met de stem van dankzegging; Ik zal
betaal dat wat ik heb beloofd. De redding is van de HEER.
2:10 Toen sprak de HEERE tot de vis, en hij braakte Jona uit op het droge
land.