Joël 1:1 Het woord des HEREN dat kwam tot Joel, de zoon van Pethuel. 1:2 Hoor dit, oude mannen, en luister, alle inwoners van het land. Is dit in uw dagen geweest, of zelfs in de dagen van uw vaderen? 1:3 Vertel het aan uw kinderen, en laat uw kinderen het hun kinderen vertellen, en hun kinderen een andere generatie. 1:4 Wat de sprinkhaan heeft overgelaten, heeft de sprinkhaan opgegeten; en dat wat de sprinkhaan heeft achtergelaten, heeft de kever opgegeten; en dat wat de cankerworm heeft verlaten heeft de rups opgegeten. 1:5 Ontwaak, dronkaards, en ween; en huil, alle drinkers van wijn, vanwege de nieuwe wijn; want het is uit uw mond afgesneden. 1:6 Want een volk is op mijn land gekomen, sterk en ontelbaar, wiens tanden zijn de tanden van een leeuw, en hij heeft de wangtanden van een grote leeuw. 1:7 Hij heeft mijn wijnstok verwoest, en mijn vijgenboom geschorst: hij heeft hem gemaakt reinig kaal en werp het weg; de takken daarvan zijn wit gemaakt. 1:8 Klaag als een maagd, omgord met een zak om de man van haar jeugd. 1:9 Het spijsoffer en het plengoffer is afgesneden van het huis van de Heer; de priesters, de dienaren van de HEER, treuren. 1:10 Het veld is woest, het land treurt; want de maïs is verspild: het nieuwe de wijn verdroogt, de olie kwijnt weg. 1:11 Schaam u, landlieden! huil, o wijnbouwers, om de tarwe en voor de gerst; want de oogst van het veld is vergaan. 1:12 De wijnstok is verdord en de vijgenboom kwijnt weg; de granaatappel boom, ook de palmboom, en de appelboom, zelfs alle bomen van de veld, zijn verdord: omdat vreugde is verdord van de mensenkinderen. 1:13 Omgordt u en treurt, gij priesters; huilt, gij dienaren van de altaar: kom, lig de hele nacht in zakken, gij dienaars van mijn God: want de spijsoffer en het plengoffer wordt ingehouden van het huis van je God. 1:14 Heilig een vasten, roep een plechtige vergadering bijeen, verzamel de oudsten en al de bewoners van het land in het huis van de HERE, uw God, en roepen tot de HERE. 1:15 Helaas voor vandaag! want de dag des HEREN is nabij, en als a vernietiging van de Almachtige zal het komen. 1:16 Is het vlees niet voor onze ogen afgesneden, ja, vreugde en blijdschap van de huis van onze God? 1:17 Het zaad is verrot onder hun kluiten, de graanschuren zijn verlaten, de schuren worden afgebroken; want de maïs is verdord. 1:18 Hoe kreunen de beesten! de kudden vee staan perplex, omdat ze geen weide hebben; ja, de schaapskuddes worden verwoest. 1:19 O HERE, tot U zal ik roepen, want het vuur heeft de weiden van de woestijn, en de vlam heeft alle bomen des velds verbrand. 1:20 De dieren van het veld roepen ook tot U: want de rivieren van wateren zijn verdroogd, en het vuur heeft de weiden van de woestijn verteerd.