Judith 15:1 En toen zij die in de tenten waren dit hoorden, stonden zij versteld van de ding dat is gedaan. 15:2 En vrees en beven vielen op hen, zodat er niemand was die dat deed durfde te blijven voor de ogen van zijn naaste, maar allemaal samen naar buiten rennend, ze vluchtten naar alle uithoeken van de vlakte en van het bergland. 15:3 Ook zij die hun kamp hadden opgeslagen in de bergen rondom Betulia vluchtten weg. Dan de kinderen van Israël, iedereen die een strijder was hen, stormde op hen af. 15:4 Daarna zond Ozias naar Betomasthem, en naar Bebai, en Chobai, en Cola en aan alle kusten van Israël, die de dingen zouden vertellen die waren gedaan, en dat allen op hun vijanden zouden afstormen om hen te vernietigen. 15:5 Toen nu de kinderen Israels dit hoorden, vielen zij allen op hen aan één stemde toe, en doodde ze voor Chobai: evenzo ook zij die kwamen uit Jeruzalem en uit het hele bergland (want men had hun verteld welke dingen werden gedaan in het kamp van hun vijanden) en zij die dat waren in Galaad en in Galilea, achtervolgde hen met een grote slachting, totdat ze waren voorbij Damascus en de grenzen daarvan. 15:6 En het overblijfsel dat in Bethulia woonde, viel op het kamp van Assur, en beroofden hen en werden enorm verrijkt. 15:7 En de kinderen Israëls die terugkeerden van de slachting hadden dat die bleef; en de dorpen en de steden, die in de bergen en in de vlakte, veel buit: want de menigte was zeer Geweldig. 15:8 Toen Joacim, de hogepriester, en de oudsten van de kinderen van Israël die in Jeruzalem woonden, kwamen de goede dingen aanschouwen die God had bewees aan Israël, en om Judith te zien, en haar te groeten. 15:9 En toen zij tot haar kwamen, zegenden zij haar eensgezind en zeiden: tot haar: U bent de verhoging van Jeruzalem, u bent de grote glorie van Israël, u bent de grote vreugde van onze natie: 15:10 Gij hebt al deze dingen door uw hand gedaan: gij hebt veel goeds gedaan aan Israël, en God is daarmee tevreden: gezegend zijt Gij van de Almachtige Heer voor altijd. En alle mensen zeiden: Het zij zo. 15:11 En het volk beroofde het kamp gedurende dertig dagen; en zij gaven aan Judith Holofernes zijn tent, en al zijn bord, en bedden, en vaten, en al zijn spullen: en ze nam het en legde het op haar muilezel; En maakte haar karren klaar en legde ze erop. 15:12 Toen liepen alle vrouwen van Israël samen om haar te zien, en zegenden haar, en maakte een dans tussen hen voor haar: en ze nam takken in haar hand, en gaf ook aan de vrouwen die bij haar waren. 15:13 En zij legden een olijfkrans om haar en haar dienstmaagd die bij haar was, en ze ging voor alle mensen in de dans, alle vrouwen leidend: en alle mannen van Israël volgden in hun wapenrusting met bloemenslingers, en met liedjes in hun mond.