Judith
6:1 En toen het tumult van mannen die rond de raad waren, ophield,
Holofernes, de opperbevelhebber van het leger van Assur, zei tegen Achior en
alle Moabieten vóór heel het gezelschap van andere naties,
6:2 En wie zijt gij, Achior, en de huurlingen van Efraïm, dat gij hebt
profeteerde tegen ons als vandaag, en hebt gezegd, dat we niet zouden maken
oorlog voeren met het volk Israël, omdat hun God hen zal verdedigen? En
wie is God anders dan Nabuchodonosor?
6:3 Hij zal zijn macht sturen, en zal ze vernietigen van het aangezicht van de
aarde, en hun God zal hen niet verlossen, maar wij, zijn dienaren, wel
vernietig ze als één man; want ze zijn niet in staat om de kracht van te dragen
onze paarden.
6:4 Want met hen zullen wij hen vertreden, en hun bergen zullen dat doen
dronken worden van hun bloed, en hun akkers zullen gevuld worden met hun
dode lichamen, en hun voetstappen zullen voor ons geen stand kunnen houden,
want zij zullen volkomen omkomen, zegt koning Nabuchodonosor, heer van allen
de aarde: want hij zei: Geen van mijn woorden zal nutteloos zijn.
6:5 En jij, Achior, een huurling van Ammon, die deze woorden hebt gesproken
de dag van uw ongerechtigheid, zal vanaf deze dag mijn aangezicht niet meer zien,
totdat ik wraak neem op dit volk dat uit Egypte kwam.
6:6 En dan zal het zwaard van mijn leger, en de menigte van hen die
dien mij, ga door uw zijden en u zult onder hun verslagenen vallen,
als ik terug kom.
6:7 Nu dan zullen mijn dienaren u terugbrengen naar het bergland,
en zal u zetten in een van de steden der doorgangen:
6:8 En gij zult niet omkomen, totdat gij met hen vernietigd wordt.
6:9 En indien gij uzelf in uw gedachten overtuigt dat zij gepakt zullen worden, laat
niet uw aangezicht valt: ik heb het gesproken, en geen van mijn woorden zal
tevergeefs zijn.
6:10 Toen beval Holofernes zijn dienaren, die in zijn tent wachtten, om in te nemen
Achior, en breng hem naar Bethulia, en geef hem in de handen van de
kinderen van Israël.
6:11 Dus namen zijn dienaren hem, en brachten hem uit het kamp naar de
vlakte, en zij gingen van het midden van de vlakte naar het bergland,
en kwam bij de fonteinen die onder Bethulia waren.
6:12 En toen de mannen van de stad hen zagen, namen zij hun wapens op, en
ging de stad uit naar de top van de heuvel: en elke man die a
een slinger weerhield hen ervan omhoog te komen door er stenen tegenaan te werpen.
6:13 Doch nadat zij heimelijk onder den heuvel gekomen waren, bonden zij Achior vast,
en wierp hem neer, en liet hem achter aan de voet van de heuvel, en keerde terug naar
hun heer.
6:14 Maar de Israëlieten daalden af van hun stad, en kwamen tot hem, en
liet hem los, en bracht hem naar Bethulia, en presenteerde hem aan de
gouverneurs van de stad:
6:15 Welke waren in die dagen Ozias, de zoon van Micha, van de stam van Simeon,
en Chabris, de zoon van Gothoniel, en Charmis, de zoon van Melchiel.
6:16 En zij riepen alle oudsten van de stad bijeen, en al hun
jonge mannen liepen samen met hun vrouwen naar de vergadering, en ze gingen zitten
Achior te midden van al hun mensen. Toen vroeg Ozias hem daarnaar
wat werd gedaan.
6:17 En hij antwoordde en verkondigde hun de woorden van de raad van
Holofernes, en alle woorden die hij had gesproken in het midden van de
prinsen van Assur, en alles waar Holofernes zich trots tegen had uitgesproken
het huis van Israël.
6:18 Toen viel het volk neer en aanbad Aloha en riep tot Aloha.
gezegde,
6:19 O Heer God van de hemel, aanschouw hun trots en heb medelijden met de lage staat van onze
natie, en aanschouw het aangezicht van hen die voor u geheiligd zijn
deze dag.
6:20 Toen troostten zij Achior en prezen hem zeer.
6:21 En Ozias nam hem mee uit de vergadering naar zijn huis, en maakte een feestmaal
aan de oudsten; en zij riepen de hele nacht de God van Israël aan
hulp.