Jesaja 11:1 En er zal een staf voortkomen uit de stam van Isaï, en een tak zal uit zijn wortels groeien: 11:2 En de geest des Heren zal op hem rusten, de geest van wijsheid en begrip, de geest van raad en macht, de geest van kennis en van de vreze des HEREN; 11:3 En zal hem tot een snel begrip maken in de vreze des HEEREN: en hij zal niet oordelen naar wat zijn ogen zien, noch daarna bestraffen het gehoor van zijn oren: 11:4 Maar met gerechtigheid zal hij de armen oordelen, en terecht bestraffen voor de zachtmoedigen der aarde: en hij zal de aarde slaan met de staf van zijn mond, en met de adem van zijn lippen zal hij de goddelozen doden. 11:5 En gerechtigheid zal de gordel van zijn lendenen zijn, en trouw de gordel van zijn teugels. 11:6 De wolf zal bij het lam wonen, en de luipaard zal zich neerleggen met het kind; en het kalf en de jonge leeuw en het gemeste tezamen; en een klein kind zal ze leiden. 11:7 En de koe en de beer zullen weiden; hun jongen zullen neerliggen samen: en de leeuw zal stro eten als de os. 11:8 En de zuigeling zal spelen op het hol van de adder, en de gespeende kind zal zijn hand op het kuiltje van de kaketoe leggen. 11:9 Zij zullen geen kwaad doen of verderven op heel mijn heilige berg: voor de aarde zal vol zijn van de kennis des HEREN, zoals de wateren de zee bedekken. 11:10 En op die dag zal er een wortel van Isaï zijn, die zal staan voor een vlag van het volk; daarnaar zullen de heidenen zoeken: en zijn rust zal glorieus zijn. 11:11 En het zal te dien dage geschieden, dat de Heer zijn hand zal aanleggen opnieuw de tweede keer om het overblijfsel van zijn volk terug te krijgen, wat zal gebeuren overgebleven zijn, van Assyrië, en van Egypte, en van Pathros, en van Cush, en van Elam, en van Sinear, en van Hamath, en van de eilanden van de zee. 11:12 En hij zal een banier oprichten voor de heidenen, en zal de volken verzamelen verdrevenen van Israël, en verzamel de verdrevenen van Juda uit de vier hoeken van de aarde. 11:13 Ook de afgunst van Efraïm zal wijken, en de tegenstanders van Juda zal uitgeroeid worden: Efraïm zal Juda niet benijden, en Juda zal niet kwellen Efraïm. 11:14 Maar zij zullen op de schouders van de Filistijnen vliegen in de richting van de westen; samen zullen zij hen van het oosten beroven: zij zullen hun doden hand op Edom en Moab; en de kinderen Ammons zullen hen gehoorzamen. 11:15 En de HEERE zal de tong van de Egyptische zee met de ban slaan; En met zijn machtige wind zal hij zijn hand schudden over de rivier, en zal sla het in de zeven stromen, en laat mannen droogvoets gaan. 11:16 En er zal een hoofdweg zijn voor het overblijfsel van zijn volk, dat zal overblijven, uit Assyrië; zoals het was voor Israël op de dag dat hij kwam op uit het land Egypte.