Jesaja 6:1 In het jaar dat koning Uzzia stierf, zag ik ook de HERE zitten op een troon, hoog en verheven, en zijn sleep vulde de tempel. 6:2 Daarboven stonden de serafijnen: elk had zes vleugels; met twee hij bedekte zijn gezicht, en met twee bedekte hij zijn voeten, en met twee bedekte hij heb gevlogen. 6:3 En de een riep tot de ander en zei: Heilig, heilig, heilig is de Heer van heerscharen: de hele aarde is vol van zijn heerlijkheid. 6:4 En de deurposten bewogen door de stem van hem die riep, en de huis stond vol met rook. 6:5 Toen zei ik, wee mij! want ik ben verloren; omdat ik een man van onrein ben lippen, en ik woon te midden van een volk met onreine lippen: voor het mijne ogen hebben de Koning, de HERE der heerscharen gezien. 6:6 Toen vloog een van de serafijnen naar mij toe, met een gloeiende kool in zijn hand, die hij met de tang van het altaar had genomen: 6:7 En hij legde het op mijn mond, en zei,” Zie, dit heeft uw lippen aangeraakt; en uw ongerechtigheid is weggenomen, en uw zonde gereinigd. 6:8 Ook hoorde ik de stem des Heren, zeggende: Wie zal ik zenden en wie? gaat voor ons? Toen zei ik: Hier ben ik; stuur het me. 6:9 En hij zei: Ga heen en zeg tegen dit volk: Luister goed, maar begrijp het niet; en zie wel, maar bemerk het niet. 6:10 Maak het hart van dit volk vet, en maak hun oren zwaar en sluit ze hun ogen; opdat zij niet zien met hun ogen, en horen met hun oren, en begrijpen met hun hart, en bekeren, en worden genezen. 6:11 Toen zei ik, Heer, hoe lang nog? En hij antwoordde: Totdat de steden verwoest zijn zonder inwoner, en de huizen zonder mens, en het land zal volkomen zijn troosteloos, 6:12 En de HEERE heeft de mensen ver verwijderd, en er is een grote verlatenheid in het midden van het land. 6:13 Maar toch zal er een tiende in zijn, en het zal terugkeren en gegeten worden. als een teilboom, en als een eik, waarvan de substantie in hen is, wanneer zij werpen hun bladeren: zo zal het heilige zaad de substantie ervan zijn.