Hosea 4:1 Hoort het woord des HEREN, gij kinderen van Israël, want de HERE heeft a onenigheid met de bewoners van het land, omdat er geen waarheid is, noch barmhartigheid, noch kennis van God in het land. 4:2 Door te vloeken en te liegen en te doden en te stelen en te plegen overspel, breken ze uit, en bloed raakt bloed. 4:3 Daarom zal het land treuren, en al wie daarin woont zal wegkwijnen, met de dieren van het veld, en met de vogels van hemel; ja, ook de vissen van de zee zullen worden weggenomen. 4:4 Maar laat niemand twisten, noch een ander terechtwijzen, want uw volk is zoals zij die strijden met de priester. 4:5 Daarom zult u in de loop van de dag vallen, en ook de profeet zal vallen met u in de nacht, en ik zal uw moeder vernietigen. 4:6 Mijn volk gaat ten gronde door gebrek aan kennis: omdat jij hebt verworpen kennis, ik zal u ook verwerpen, dat u geen zult zijn priester voor mij: aangezien u de wet van uw God bent vergeten, zal ik het ook doen vergeet uw kinderen. 4:7 Zoals zij toenamen, zo zondigden zij tegen mij: daarom zal ik verander hun glorie in schande. 4:8 Zij eten de zonde van mijn volk op, en zetten hun hart op hun ongerechtigheid. 4:9 En er zullen zijn als mensen, als priesters: en ik zal hen straffen hun wegen en beloon ze voor hun daden. 4:10 Want zij zullen eten en niet genoeg hebben; zij zullen hoererij plegen, en zal niet toenemen, omdat zij hebben opgehouden om acht te slaan op de HERE. 4:11 Hoererij en wijn en nieuwe wijn nemen het hart weg. 4:12 Mijn volk vraagt raad aan hun voorraad, en hun staf verklaart het hen: want de geest van hoererij heeft hen doen dwalen, en dat hebben ze gedaan een hoer geworden onder hun God vandaan. 4:13 Zij offeren op de toppen van de bergen, en branden wierook op de heuvels, onder eiken en populieren en iepen, omdat de schaduw daarvan is goed: daarom zullen uw dochters hoererij bedrijven, en uw echtgenoten zal overspel plegen. 4:14 Ik zal uw dochters niet straffen wanneer zij hoererij plegen, noch uw echtgenoten wanneer zij overspel plegen: voor zichzelf gescheiden zijn hoeren, en zij offeren met hoeren: daarom het volk dat doet niet begrijpen zal vallen. 4:15 Hoewel gij, Israël, hoereert, laat Juda toch niet zondigen; en kom niet naar Gilgal, trek niet op naar Bethaven en zweer niet, de HERE leeft. 4:16 Want Israel glijdt terug als een afglijdende vaars: nu zal de HERE weiden hen als een lam op een grote plaats. 4:17 Ephraim is gehecht aan afgoden: laat hem met rust. 4:18 Hun drank is zuur: zij hebben voortdurend gehoereerd: zij heersers met schaamte hebben lief, geef. 4:19 De wind heeft haar in haar vleugels gebonden, en zij zullen beschaamd staan vanwege hun offers.