Ezechiël 35:1 Voorts kwam het woord des HEEREN tot mij, zeggende: 35:2 Mensenkind, zet uw aangezicht tegen het gebergte Seïr en profeteer er tegen, 35:3 En zeg tot haar: Zo zegt de Heere HEERE; Zie, o berg Seïr, dat ben ik tegen u, en ik zal mijn hand tegen u uitstrekken, en ik zal maak u zeer verlaten. 35:4 Ik zal uw steden tot een puinhoop maken, en u zult een woestenij worden, en u zult worden weet dat ik de HEER ben. 35:5 Omdat u een voortdurende haat hebt gehad en het bloed van de kinderen van Israël door de kracht van het zwaard in de tijd van hun rampspoed, in de tijd dat hun ongerechtigheid een einde had: 35:6 Daarom, zo waar Ik leef, spreekt de Heere HEERE, Ik zal u voorbereiden bloed, en bloed zal u vervolgen; gij hebt bloed zelfs niet gehaat bloed zal u achtervolgen. 35:7 Zo zal Ik de berg Seïr tot een woestenij maken, en hem daarvan afsnijden gaat uit en hij die terugkeert. 35:8 En Ik zal zijn bergen vullen met zijn verslagen mannen: in uw heuvels en in uw dalen, en in al uw rivieren, zullen de verslagenen vallen het zwaard. 35:9 Ik zal u tot eeuwige verwoestingen maken, en uw steden zullen niet terugkeren. en gij zult weten dat Ik de HERE ben. 35:10 Omdat u hebt gezegd: Deze twee volken en deze twee landen zullen het doen wees van mij, en we zullen het bezitten; terwijl de HERE daar was: 35:11 Daarom, zo waar Ik leef, spreekt de Heere HEERE, Ik zal doen overeenkomstig uw toorn, en naar uw afgunst die u uit uw woede hebt gebruikt haat tegen hen; en ik zal mezelf bekend maken onder hen, wanneer ik heb je geoordeeld. 35:12 En gij zult weten, dat Ik de HEERE ben, en dat Ik al uw dingen gehoord heb godslasteringen die u tegen de bergen van Israël hebt gesproken, zeggende: Ze zijn verwoest, ze zijn ons gegeven om te verteren. 35:13 Alzo hebt gij met uw mond tegen mij geroemd en vermenigvuldigd uw woorden tegen mij: ik heb ze gehoord. 35:14 Zo zegt de Heere HEERE; Wanneer de hele aarde zich verheugt, zal ik maken jij verlaten. 35:15 Zoals u zich verheugde over het erfdeel van het huis van Israël, omdat het was een woestenij, zo zal ik u doen: u zult een woestenij zijn, o berg Seir, en heel Idumea, zelfs alles: en ze zullen weten dat ik de HEER.