Ester 7:1 Zo kwamen de koning en Haman aan tafel met Esther, de koningin. 7:2 En de koning zei wederom tot Esther op de tweede dag bij het banket van wijn, wat is uw verzoek, koningin Esther? en het zal u worden verleend: en wat is uw verzoek? en het zal worden uitgevoerd, zelfs tot de helft van het Koninkrijk. 7:3 Toen antwoordde de koningin Esther en zei: Als ik gunst bij u heb gevonden zicht, o koning, en als het de koning behaagt, laat mij dan mijn leven gegeven worden petitie, en mijn volk op mijn verzoek: 7:4 Want wij zijn verkocht, ik en mijn volk, om vernietigd te worden, om gedood te worden, en om omkomen. Maar als we waren verkocht voor slavinnen en slavinnen, had ik me gehouden tong, hoewel de vijand de schade van de koning niet kon compenseren. 7:5 Toen antwoordde koning Ahasveros en zei tot koningin Esther: Wie is dat? hij, en waar is hij, die in zijn hart durft te wagen dat te doen? 7:6 En Esther zei,”De tegenstander en vijand is deze boosaardige Haman. Dan Haman was bang voor de koning en de koningin. 7:7 En de koning stond op van het feestmaal met wijn in zijn toorn en ging in de paleistuin: en Haman stond op om Esther om zijn leven te vragen de koningin; want hij zag dat er kwaad tegen hem was bepaald door de koning. 7:8 Toen keerde de koning terug uit de paleistuin naar de plaats van de banket van wijn; en Haman viel op het bed waarop Esther lag. Toen zei de koning: Zal hij de koningin ook voor mij in huis dwingen? Toen het woord uit de mond van de koning kwam, bedekten ze Hamans gezicht. 7:9 En Harbonah, een van de kamerheren, zei voor de koning: Zie! ook de galg van vijftig el hoog, die Haman voor Mordechai had gemaakt, die goed voor de koning had gesproken, staat in het huis van Haman. Dan de koning zei: Hang hem daaraan op. 7:10 Dus hingen ze Haman op aan de galg die hij voor Mordechai had klaargemaakt. Toen was de woede van de koning bedaard.